Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1107

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803960/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Niedorp (hierna: het college) opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen zijn besluit van 19 augustus 2004 tot weigering handhavend op te treden tegen het zonder bouwvergunning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) geplaatste bouwwerk dat voor het houden van honden wordt gebruikt (hierna: het bouwwerk). Hierbij heeft het college, voor zover van belang, het tegen het besluit van 19 augustus 2004 gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Vervolgens heeft het college bij besluit van 12 juni 2007 [personen] onder oplegging van een dwangsom gelast de kooiconstructie en het dakoverstek van het bouwwerk te verwijderen en verwijderd te houden.


Uitspraak

200803960/1. Datum uitspraak: 15 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Niedorp, tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 april 2008 in zaak nr. 07/1426 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Niedorp. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Niedorp (hierna: het college) opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen zijn besluit van 19 augustus 2004 tot weigering handhavend op te treden tegen het zonder bouwvergunning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) geplaatste bouwwerk dat voor het houden van honden wordt gebruikt (hierna: het bouwwerk). Hierbij heeft het college, voor zover van belang, het tegen het besluit van 19 augustus 2004 gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Vervolgens heeft het college bij besluit van 12 juni 2007 [personen] onder oplegging van een dwangsom gelast de kooiconstructie en het dakoverstek van het bouwwerk te verwijderen en verwijderd te houden. Bij uitspraak van 7 april 2008, verzonden op 21 april 2008, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank), voor zover van belang, het door [appellant] tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 29 juli 2008 heeft [een van de personen], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2009, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. H.R. Nieman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Bij brief van 19 februari 2009 heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek heropend. Bij brief van 25 februari 2009 heeft het college nadere inlichtingen toegezonden. [appellant] en [een van de personen] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting. 2. Overwegingen 2.1. Bij uitspraak van 21 juni 2006, in zaak nr. 200507269/1, heeft de Afdeling overwogen dat het bouwwerk, bestaande uit een schuur en een kooiconstructie, één geheel vormt en dat voor dit bouwwerk als geheel een bouwvergunning is vereist. In voornoemde uitspraak is daarnaast overwogen dat de dakoverstekken van het bouwwerk volledig dienen te worden meegeteld bij de berekening van de oppervlakte van het bouwwerk. 2.2. Ter zitting is vastgesteld dat de bruto-oppervlakte van het bouwwerk, indien de kooiconstructie en dakoverstekken worden verwijderd, 30 m² bedraagt. 2.3. Het college heeft aan zijn besluit van 12 juni 2007 ten grondslag gelegd dat het bouwwerk zonder kooiconstructie en dakoverstekken kan worden aangemerkt als een bouwvergunningvrij bijgebouw als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), zodat het niet bevoegd is tegen dat bouwwerk handhavend op te treden. 2.4. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb, wordt, voor zover hier van belang, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt: het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: 1º tot en met 3º (…), 4º de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde bijgebouwen en overkappingen minder dan 30 m², en 5º (…), 2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwwerk, ook zonder kooiconstructie en dakoverstekken, bouwvergunningplichtig is en dat het college de last ten onrechte heeft beperkt tot het verwijderen van de kooiconstructie en dakoverstekken. Hiertoe voert hij onder meer aan dat het bouwwerk niet strekt tot vergroting van het woongenot. 2.5.1. Na heropening van het onderzoek is komen vast te staan dat voor het tuinhuisje op het perceel op grond van het destijds geldende recht geen bouwvergunning was vereist. De bruto oppervlakte van het bouwwerk en het tuinhuisje bedraagt gezamenlijk meer dan 30 m², zodat niet wordt voldaan aan het kenmerk, bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, onder 4º, van het Bblb en het bouwwerk derhalve bouwvergunningplichtig is. De stelling van [appellant] dat de omvang van het tuinhuisje op het perceel afwijkt van de door het college toegestuurde bouwtekening is, wat hier ook van zij, niet van belang. Gelet op het vorenstaande, wordt niet toegekomen aan hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd. 2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de besluiten van 30 november 2006 en 12 juni 2007, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, alsnog vernietigen. 2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 april 2008 in zaak nr. 07/1426; III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Niedorp van 30 november 2006 en 12 juni 2007; V. gelast dat de gemeente Niedorp aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat. w.g. Wortmann w.g. Van Driel lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009 414-593.